Evelien Deboelpaep van het Biologie Departement van de Vrije Universiteit Brussel onderzocht de trekroutes van steltlopers en zocht uit waar ze tijdens de reis hun voedsel vandaan haalden. Bij hun vertrek uit de overwinteringsplaatsen ten zuiden van de Sahara vliegen ze min of meer in één ruk over de Sahara en soms zelfs tot in het zuiden van Europa, waar ze zich in grote wetlands in onder andere Griekenland te goed doen aan vet- en eiwitrijke ongewervelde dieren, die zich in slikken en schorren ophouden. Als ze bij hun terugkeer in de herfst dezelfde foerageerplek aandoen, vinden ze er een redelijk dor en soms uitgedroogd landschap terug, waar de voedselrijkdom tot zeven keer magerder is dan zes maand eerder bij hun doortocht naar het noorden.
Deboelpaep en een team biologen onder leiding van Prof. Nico Koedam en Prof. Bram Vanschoenwinkel deed die bevindingen in West-Griekenland, een belangrijke tussenstop in de trekroute. “We trokken daarvoor met een diepvries in de koffer van de auto naar vier verschillende wetlands in Griekenland, meer bepaald de Kalamasdelta, de Golf van Amvrakikos en de Lagunes van Messolonghi en Gialova”, zegt Deboelpaep. “Elk van die natte gebieden ligt op de route van de trekkende steltlopers. Het is ofwel hun eerste stop bij hun trek naar het noorden, of hun laatste stop bij de terugkeer naar het zuiden. We bemonsterden de wetlands op een netwerk van locaties en deden dat zowel in de lente als in de herfst.”
Het slib werd gezeefd en alle ongewervelden werden op verschillende dieptes gedetermineerd, gemeten, gewogen en hun vet- en eiwitgehalte werd bepaald. “Door de verschillende dieptelagen van elk bodemstaal te scheiden, konden we bepalen welke diertjes bereikbaar zijn voor welke vogelsoort. Prooien uit de diepste bodemlaag kunnen enkel gevangen worden door steltlopers die met een langere bek in het sediment priemen, zoals de wulp (Numenius arquata), terwijl kortgebekte strandplevieren (Charadrius alexandrinus) zich beperken tot prooien aan de oppervlakte. We konden op deze manier inschatten welke steltlopers hier meer voedsel vinden.”
Eén vijfde van alle vogels wereldwijd spendeert een groot deel van hun leven pendelend tussen broed- en overwintergebieden. Tussen Europa en Afrika passeren miljarden vogels tijdens de trek. Al dat rondvliegen heeft, naast de gevaren die aan vluchten van duizenden kilometers verbonden zijn, een belangrijke energetische kost. Trekvogels slaan om die reden vetreserves op, tot soms meer dan de helft van hun totale lichaamsgewicht. Het aanvullen van die vetreserves gebeurt bij hun nestplaatsen, maar ook tijdens de trek zelf, op de tussenstops. Hoe meer en hoe beter het voedsel op zo’n tussenstop, hoe beter uitgerust een vogel op zijn eindbestemming arriveert.
“In de tussenstops rond grote ecologische hindernissen, zoals de Sahara, moeten extra reserves worden opgeslagen om voorbij de barrière te geraken”, zegt Deboelpaep. “Als de kwaliteit van die tussenstops achteruitgaat, wat veel voorkomt onder invloed van menselijke verstoring of door klimaatverandering, zijn de gevolgen voor de verdere migratieperiode en het broedseizoen groot.”
Uit eerdere tellingen blijkt dat er ongeveer twee keer zo veel steltlopers langs Griekenland trekken in de lente dan in de herfst”, besluit Deboelpaep. Dat kan verschillende oorzaken hebben, maar een van de meest belangrijke is toch de aanwezigheid van voldoende voedsel. Sommige vogels kiezen daarom bewust voor een andere trekroute in de herfst.
De studie van Deboelpaep werd gepubliceerd in Freshwater Biology