Tijdens palliatieve sedatie schatten zorgverleners in of de (onbewuste) patiënt zich comfortabel voelt. Dat gebeurt door te kijken of de patiënt tekenen van pijn vertoont (klinische observatie). Uit nieuw doctoraatsonderzoek, dat dr. Stefaan Six aan de VUB en ULiège uitvoerde, blijkt nu dat de observationele inschattingen van bewustzijn en pijn niet altijd overeenstemmen met neurofysiologische indicatoren daarvan. Het lijden van de patiënt kan hierdoor onopgemerkt of ondergewaardeerd blijven. Six toont verder aan dat toestellen om de pijn in te schattenvoor verbetering vatbaar zijn.
“De studie toont aan dat klinische inschattingen van diepte van sedatie en mogelijke aanwezigheid van pijn kunnen verbeterd worden door monitoringtoestellen te gebruiken tijdens palliatieve sedatie”, aldus Six. “De studie wees ook uit dat alle betrokkenen het gebruik van zulke monitors aanvaardvaar vinden. We moeten dus nadenken over hoe we dat kunnen implementeren in de zorg.”
De gouden standaard voor het opsporen van pijn en discomfort is zelfrapportage door de patiënt. Echter, in het geval van continue palliatieve sedatie zijn patiënten niet meer in staat om te communiceren. Nu zijn er ook voor niet-communicatieve patiënten observatieschalen ontwikkeld, gebaseerd op gevolgtrekkingen uit de motorische responsiviteit van patiënten. Het probleem is dat die schalen niet-responsiviteit gelijkstellen aan niet-bewustzijn. Nochtans kan een patiënt niet reageren en toch bewust zijn en pijn ervaren.
Hoewel er al verschillende pogingen zijn gedaan om de observatieschalen te verbeteren, blijft het grootste probleem in de setting onopgelost, want (deels) gerelateerd aan de medicatie die voor palliatieve sedatie wordt gebruikt. Dergelijke medicatie heeft namelijk invloed op de motorische responsiviteit.
In de studie van dr. Six, een samenwerking tussen de Mental Health and Wellbeing Research Group van de Vrije Universiteit Brussel (promotor prof. Reginald Deschepper, co-promotor prof. Johan Bilsen) en de COMA Science group van de Université de Liège (promotor prof. Steven Laureys), werd daarom gekeken naar hoe de klinische inschattingen van hulpverleners overeenkwamen met de beoordeling van twee monitoringtoestellen die onder andere bij operaties gebruikt worden.
De gebruikte monitors waren de Neurosense monitor en de Analgesie Nociceptie Index monitor (ANI). De Neurosense monitor geeft weer hoe diep de persoon gesedeerd is. De ANI-monitor geeft een indicatie van mogelijke pijn. Die monitor kan ook een mogelijke overdosering van de pijnmedicatie detecteren. In een groep van twaalf patiënten werden in totaal 108 beoordelingen in detail bestudeerd. Daarnaast werden door de onderzoeker ook beoordelingen gemaakt met een viertal “klassieke” observatieschalen.
De studieresultaten tonen aan dat er weinig overeenstemming blijkt te zijn tussen de subjectieve klinische inschattingen van de zorgverleners en de objectieve inschattingen van de monitors. “Eén van de meest opvallende bevindingen was dat, wanneer er volgens de monitor toch nog sprake was van mogelijk bewustzijn, dat door de zorgverleners slechts in 24 procent van de gevallen werd herkend en dus in ongeveer drie vierde van de gevallen werd gemist”, zegt Six. Er bleek dus weinig samenhang tussen klassieke observatieschalen en monitoringwaarden.
Daarnaast werden ook artsen, verpleegkundigen en familieleden geïnterviewd die hadden deelgenomen aan de studie met de monitors. Hieruit bleek dat dergelijke objectieve monitoring haalbaar en aanvaardbaar was voor alle betrokkenen en het gebruik als een meerwaarde werd beschouwd. De bevindingen uit de interviews werden eerder dit jaar gepubliceerd in het kwaliteitstijdschrift Journal of Pain and Symptom Management
Foto boven artikel: VUB