Een fossiel, onderzocht door een internationaal team van paleontologen waaronder twee Brusselse vorsers, blijkt een nieuwe, zeer interessante soort. Het fossiel is tussen 71 en 75 miljoen jaar oud en stamt uit het Krijt. Het werd al geruime tijd geleden ontdekt in Mongolië en werd door toedoen van het bedrijf Franse Eldonia van François Escuillié, na studie gerepatrieerd naar het land van herkomst. De nieuwe dinosaurus wordt vandaag gepubliceerd in Nature.
De dino, die luistert naar de naam Halszkaraptor escuilliei, had een lange, zwaanachtige nek, kleine vleugelachtige uitstulpingen en een snavel met kleine tanden. Het dier leefde zowel op het land als in het water. Zijn poten lijken op deze van loopvogels, zijn vleugels op de korte vinachtige voorste ledematen van pinguins. Op basis van die eigenschappen besloten de wetenschappers dat er nood was aan een nieuwe subfamilie in de grote dino-stamboom, die van de Halszkaraptorinae.
Aan het onderzoek, onder leiding van de italiaan Andrea Cau van het Geological and Palaeontological Museum “Giovanni Capellini” in Bologna, namen ook twee Brusselse vorsers deel: Pascal Godefroit van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) en Koen Stein, onderzoeker aan de afdeling AMGC van de VUB. Hun rol in het onderzoek is belangwekkend. Godefroit zorgde er bovendien mee voor dat het fossiel onderzocht kon worden en dat het uiteindelijk terug wordt gegeven aan Mongolië.
“Het fossiel was illegaal opgegraven en uit Mongolië gesmokkeld”, zegt Godefroit. “Daarna belandde het achtereenvolgens bij minstens vijf verschillende privé-eigenaars. Het was François Escuillié, een bekend verzamelaar, die het fossiel opmerkte en aankocht, waarna hij het aan het KBIN bezorgde voor repatriëring. In eerste instantie werd getwijfeld over de authenticiteit van het fossiel. Eén van de reviewers bij Nature weigerde daarom de publicatie.”
Bijkomend onderzoek met een synchrotron, een soort van deeltjesversneller waarmee fossielen aan een geavanceerde CT-scan kunnen worden onderworpen, leverde uitsluitsel over de echtheid van het fossiel. Een synchrotron scant ook in de diepte en levert spectaculaire beelden met een ongeziene scherpte. Dat onderzoek gebeurde door de European Synchrotron Radiation Facility in het Franse Grenoble. Hierbij kwamen verborgen anatomische kenmerken van het dier aan het licht, waardoor het als een volledig nieuwe soort werd erkend. “In theorie gingen we er vroeger altijd vanuit dat dinosauriërs op het land leefden”, verduidelijkt Godefroit. “Sedert een tiental jaar weten we ook dat er vliegende exemplaren bestonden. Nu ontdekten we door de synchrotron-scan een speciale aanpassing aan de voorste ledematen van het dier, waarbij de eerste vinger langer is dan de andere. Eenzelfde aanpassing zien we bij nog levende dieren als de pinguin.”
De scan wees verder uit dat de breuken in het blok sediment waarin het fossiel gevangen zat dwars door alle fossiele resten heen liep, waardoor de authenticiteit heel duidelijk bewezen werd.
Het fossiele dier bleek voorts een lange zwanenhals te hebben, met een lengte die bijna de helft bedroeg van de lengte tussen snavel en sacrum. Koen Stein van de VUB deed onderzoek naar de leeftijd van het dier, wat van belang was om te weten of het een juveniel was, dan wel een volwassen dier. “Ik onderzocht enkele stalen van het scheenbeen van het fossiel”, zegt Stein. “Bij vogels en reptielen verandert de structuur van het been nog heel erg tijdens de groei van jong naar volwassen. Uit mijn onderzoek bleek dat het dier één tot twee jaar oud moet zijn geweest toen het stierf. Het vertoont nog enkele marginale kenmerken van een groeiend dier, maar was toch bijna volgroeid. Op zich is dat al een aanwijzing dat het wellicht niet om een vogel gaat. De meeste moderne vogels zijn volgroeid binnen een periode van enkele maanden. Alleen bij grotere loopvogels kan de groei meer dan een jaar duren. Vogelachtige dinosauriërs hebben dikwijls een langere groeitijd.”
Zeer opvallend bij de scans in Grenoble was de aanwezigheid van duidelijke tanden in de onderkaak van het dier. “Omdat het ook sterk ontwikkelde zenuwbanen rond de snavel had, vergelijkbaar met deze bij krokodillen, zijn we zeker dat het een jager was”, aldus Godefroit. “De tanden verschillen opmerkelijk van deze van aan land jagende dinosauriërs. Waarschijnlijk was het een viseter.”
“De tanden in de bek wijzen inderdaad op een directe dino-link”, weet Stein. “En het heeft enkele opvallende kenmerken van waterdieren, zowel van in het water levende reptielen als van watervogels. Niet alleen zijn er de vinachtige voorste ledematen. Ook de relatief grote holtes rond de snavel, die plaats bieden aan vele en grote bloedvaten en zenuwen, doen denken aan waterdieren. Die hebben een erg gevoelige snavel of bek, waarmee ze bijna blind op zoek kunnen naar prooien onder water.”
Verder is het borstbeen van de Halszkaraptor escuilliei relatief licht, waardoor de eventuele vliegcapaciteit gehypothekeerd wordt en is de botwand van de beenderen dik, een kenmerk van waterdieren.
“Dat alles doet ons besluiten dat het over een dier gaat dat zich ook in het water waagde, een watervogelachtige dinosauriër”, zegt Stein. “De positie van het fossiel in de stamboom werd in de loop van het onderzoek verschillende keren bijgesteld. Eerst dacht men dat het om een primitieve vogel ging, daarna werd die analyse op basis van de data in Grenoble aangepast.”
“Daarmee is het de eerste keer dat bewezen wordt dat er naast lopende en vliegende ook zwemmende dinaosauriërs zijn”, besluit Godefroit.
De naam van de soort is een eerbetoon aan enerzijds Poolse Halszka Osmólska (1930–2008) voor haar bijdragen aan de paleontologie van de theropoden, anderzijds aan François Escuillié, die ervoor zorgde dat het in Mongolië geroofde fossiel terugkeerde naar het land waar het gevonden werd. De exacte vindplaats is niet bekend. “We weten waar de sedimenten voorkomen waarin het fossiel gevangen zit”, zegt Godefroit. “En dus ook de geologische formatie waar het in thuishoort. Daarmee kunnen we de vindplaats op een tiental kilometer precies benaderen.”
Wegens het belang van de vondst en op basis van de rapporten uit Grenoble kreeg de publicatie van het fossiel in plaats van een publicatie in Nature Communications een upgrade naar het eigenlijk tijdschrift Nature.