Slijtage op de fossiele kiezen van negentien hond- en wolfachtigen opgegraven in Předmostí in Tsjechië en gedateerd op 28500 jaar geleden, toont aan dat het domesticeren van honden al tijdens de eerste helft van de laatste ijstijd algemeen verspreid was. Het fossiele beendermateriaal was eerder op basis van morfologische kenmerken door de Belgische paleontologe Mietje Germonpré (KBIN) al ingedeeld bij enerzijds honden en anderzijds wolfachtigen. Amerikaans onderzoek bevestigt dat nu.
De Amerikaanse onderzoekers bekeken de slijtagesporen op de kiezen met een nieuwe techniek, de dental microwear texture analysis, en kwamen tot dezelfde conclusie: het gaat in minstens een aantal van de bestudeerde onderkaken over honden. De andere fossielen zijn afkomstig van in het wild levende wolfachtigen. “Honden hebben een kortere en robuustere onderkaak, die beter geschikt is om op harder voedsel te knagen”, zegt Mietje Germonpré. “De analyse van slijtagesporen op maaltanden – de tweede molaar om precies te zijn – bevestigt nu dat er inderdaad twee groepen zijn. De kiezen van de hondachtige exemplaren vertoonden diepere groeven: het patroon van dieren die vaker op hard voedsel, zoals botten, knagen. De tanden van de wolfachtigen vertonen minder slijtage.”

De getemde wolven, vroege honden dus, kregen vaker hard voedsel zoals botten voorgeschoteld, terwijl de wilde wolf zachter vlees bleef eten. De gedomsticeerde exemplaren leefden dus in grotere mate van ’tafelresten’, het dierlijk materiaal dat de mens zelf niet op at en dus aan de honden voerde. En daar zaten veel botten tussen. “Wolven leefden niet in de nabijheid van de mensen en aten vaker zacht voedsel, onder meer van kadavers van mammoeten en paarden’, zegt Germonpré, die ook zelf meewerkte aan de studie.
Wetenschappers vermoedden al eerder dat het houden van honden een heel oud gebruik is en dat de mens al vóór de koudepiek van de laatste ijstijd, zo’n 23.000 jaar geleden, wolven tot honden temde. Vroegere schattingen gingen van 15.000 tot 40.000 jaar geleden. Die laatste, oudste schatting is op rekening te schrijven van een Belgische vondst: de hond van Goyet. De 36.000 jaar oude schedel, gevonden in de jaren 1860 in de Goyet-grot bij Namen, zou volgens Germonpré in een eerdere studie de schedelkenmerken van een hond vertonen. Daarmee is de hond van Goyet de oudst gekende hond tot vandaag, al zijn niet alle onderzoekers het daarover eens.
De studie werd gepubliceerd in het vaktijdschrift Journal of Archaeological Sciences.