Onderzoek door wetenschappers van de VUB, de ULB en de UGent toont aan dat de dagen 70 miljoen jaar geleden, tijdens het late Krijt-tijdperk, een half uur korter waren dan nu en dat een jaar toen 372 dagen telde. Ze kwamen tot die bevinding door de studie van een fossiele schelp waarvan blijkt dat het dag-nacht-ritme erg bepalend was voor haar groei, veel doorslaggevender dan de seizoenen.
De schelp, uit een uitgestorven en erg diverse groep van mollusken, groeide zo snel dat ze dagelijks een minuscule groeiring produceerde. De wetenschappers slaagden er in om die dagelijkse groeiringen met een zeer hoge resolutie te bemonsteren en daarna chemisch te analyseren. Ze haalden daarvoor met lasers hele dunne monsters van de schelp af, niet groter dan een rode bloedcel, en analyseerden elke ring op vijf verschillende momenten van de toenmalige schelpendag.

“Dat is een resolutie waar je als geoloog alleen kunt van dromen, zeker in het perspectief dat het schelpdier zeventig miljoen jaar geleden leefde in een zee, waar nu een berglandschap in Oman ligt”, zegt hoofdauteur Niels de Winter (VUB). “Dat type schelpen, dat in het late Krijt leefde, heeft toch enkele speciale eigenschappen en ze kennen hun gelijke niet vandaag. Ze leefden hoogstwaarschijnlijk in symbiose met algen, zoals sommige koralen nu nog doen, en waren destijds zelf de belangrijkste rif-bouwers.”
Het onderzoek wees onder andere uit dat de schelpen sneller groeiden overdag dan ’s nachts, wat erop kan wijzen dat ze zoals koralen in symbiose leefden met algen, die daglicht nodig hebben voor fotosynthese. “Er bestaan vandaag nog grote schelpdieren die zo’n symbiose nodig hebben om te overleven, de zogenaamde doopvont-schelpen” (Tridacna gigas). “, aldus de Winter.
Door de dagelijkse groei van de schelp konden de onderzoekers bepalen dat er in die tijd 372 dagen in een jaar zaten. De omlooptijd van de aarde rond de zon was echter niet anders dan vandaag, wat betekent dat een jaar even lang duurde als nu, maar dat er dus meer en kortere dagen in een jaar zaten.
“Dat heeft te maken met de wederzijdse aantrekkingskracht van aarde en maan”, weet de Winter. “Die gravitatie zorgde voor een geleidelijke afremming van de aardrotatie rond haar eigen as, in combinatie met een trage verwijdering van de maan ten opzichte van de aarde.”
De chemische analyses geven verder aan dat het tijdens het late Krijt overdag tijdens de zomer zo’n 40 graden celcius was en ’s winters rond de 30, volgens de Winter ongeveer de leefbare limiet voor schelpdieren.
De Winter en zijn collega’s hopen nu hetzelfde onderzoek te kunnen herhalen voor schelpdieren die op andere tijdstippen in onze verre geologische geschiedenis leefden.
De studie werd gepubliceerd in het internationale vakblad Paleoceanography and Paleoclimatology, onder de titel Sub-daily Scale Chemical Variability in a Torreites Sanchezi Rudist Shell: Implications for Rudist Paleobiology and the Cretaceous Day-Night Cycle.