Toen de Brexit in juni 2016 werd aangekondigd, gingen de grote steden in Europa de strijd aan met elkaar om de zwaargewichten van de internationale economie die hun activiteiten van de City naar het Europese continent zouden verhuizen voor zich te winnen. Hoofddoel van deze verleidingsacties: de geavanceerde diensten, die in grote mate bijdragen aan de verhoging van de toegevoegde waarde en die de sectoren van de financiën, verzekeringen, boekhouding, juridische diensten en reclame omvatten.
Ook in Brussel zijn deze sectoren belangrijk. Ze zijn namelijk goed voor 116 000 arbeidsplaatsen en hebben de afgelopen twee decennia een aanzienlijke bijdrage geleverd aan de economische groei in het Gewest. De gewestelijke overheid is zich daarvan bewust en heeft er een prioriteit van gemaakt om ruimte te bieden voor deze activiteiten. Houdt dit beleid echt rekening met de economische werking van die bedrijven? Vier geografen van de Vrije Universiteit Brussel (Maëlys Waiengnier, David Bassens en Reijer Hendrikse) en van de Université libre de Bruxelles (Gilles Van Hamme) stellen de vraag in de nieuwe publicatie van Brussels Studies.
Om inzicht te krijgen in hoe de sector van de geavanceerde diensten in Brussel werkt en welke uitdagingen er op lokaal niveau zijn, schetsen de auteurs een portret over een periode van twintig jaar (1995-2014) en staan zij stil bij de impact op het economische en sociale weefsel in Brussel. Na afloop van hun onderzoek blijkt met name dat de determinanten voor de lokalisatie van de geavanceerde diensten en de daarmee samenhangende dynamieken afhangen van factoren waarop de lokale overheden weinig vat hebben. De geografie van de geavanceerde diensten is immers onderhevig aan een dubbel systeem van beperkingen, waarop de lokale politieke actie weinig invloed heeft, met enerzijds de beleidsmatige of macro-economische ontwikkelingen en anderzijds de territoriale verankering die voortvloeit uit de dichtheid van de nabijheidsrelaties of uit de afhankelijkheid van de kenmerken eigen aan de ruimte waarin deze activiteiten opgenomen zijn.
De echte ruimtelijke concurrentie speelt zich niet zozeer af op internationaal maar wel op grootstedelijk niveau: de vestiging van economische activiteiten in de rand lijkt een belangrijke trend te zijn in de sector, ook in Brussel. De activiteitencentra in de rand bieden namelijk alle nodige externaliteiten zonder de kosten als gevolg van de verkeersdrukte in het stadscentrum. Een ander opmerkelijk aspect voor het Gewest en de geldende belastinggrondslag is dat slechts 29 procent van de werknemers in de sector die in Brussel werken er ook woonachtig is, terwijl dat percentage 39 procent bedraagt voor het geheel van werknemers die in het Brussels Gewest werken. Voor de auteurs lijkt het huidige beleid voor het versterken van de internationale aantrekkelijkheid niet gerechtvaardigd door de “captieve” aard van de reeds aanwezige diensten en door de invloed van macro-economische dynamieken op de sector, die de Brusselse actiemogelijkheden ver te buiten gaan. Het lijkt daarentegen wel relevanter om de mobiliteit te verbeteren voor het behoud van de aantrekkelijkheid van het stadscentrum, maar ook om het opleidingssysteem verder te ontwikkelen voor de bevordering van de lokale aanwerving in bedrijven die veel hoogopgeleide werknemers tewerkstellen.
Je kan de studie hier lezen.