Jonge nieuwkomers, die als vluchteling in ons land aankomen, krijgen maar moeilijk aansluiting met leeftijdsgenoten uit België, zo blijkt uit doctoraatsonderzoek aan de VUB. Dat komt, paradoxaal genoeg, omdat ze teveel vast zitten in de heel degelijke, bestaande opvangcircuits, die alles voor hen organiseren binnen hun eigen structuren. Niet begeleide nieuwkomers hebben na twee jaar in België nog altijd quasi geen voeling met hun lokale leeftijdsgenoten. Begeleide minderjarige nieuwkomers vallen dan weer uit de boot omdat de focus in hun opvangverhaal op hun ouders ligt.
Voor zijn onderzoek legde onderzoeker Minne Huysmans van de faculteit Agogische Wetenschappen van de VUB zijn oor te luisteren bij 63 jonge asielzoekers, jonger dan 18, die in 2017 al maximaal anderhalf jaar in ons land verbleven en bij 57 leeftijdsgenoten die in 2018 al 3,5 tot 5 jaar geleden asiel hadden aangevraagd. Het ging zowel om begeleide als om niet begeleide nieuwkomers, vooral uit Syrië, Afghanistan en Eritrea maar ook, in mindere mate, uit Irak, Iran, Zuid-Soedan en zelfs Roemenië. Het grootste deel kwam terecht in de grootstedelijke context van Brussel, Antwerpen en Gent. Elk van hen leefde op het ogenblik van het onderzoek in een stad met minstens 40.000 inwoners.
“De opvang voor jongeren in België is goed georganiseerd”, zegt Huysmans. “Er worden kosten noch moeite gespaard om die jonge nieuwkomers op te vangen en ze de landstalen te leren, om ze in contact te brengen met onze cultuur en gewoonten. Maar toch slagen de bestaande opvangcircuits er niet in om voor jonge nieuwkomers de brug te slaan naar Belgische jongeren en hun structuren.”
Volgens Huysmans komt dat enerzijds door de complexe stedelijke context, waarin de jongeren een beetje verzuipen, anderzijds door de overorganisatie in het opvangcircuit. “De opvangcentra van Fedasil, initiatieven van Caritas, … , het zijn stuk voor stuk waardevolle pogingen om iets zinnigs met de nieuwkomers te doen”, zegt Huysmans. “Alleen geraken die instellingen met hun activiteiten niet buiten hun eigen grenzen: het zijn activiteiten voor nieuwkomers en met alleen nieuwkomers. De jonge asielzoekers krijgen apart taalonderwijs bij hun onthaal, de opvang is georganiseerd in grote centra zoals het klein kasteeltje, waar ze weer onder nieuwkomers apart bezig zijn en hun vrijetijdsbesteding wordt georganiseerd los van de bestaande lokale activiteiten, waar contact met de plaatselijke jeugd mogelijk zou zijn. We bekijken de jonge nieuwkomers teveel als vluchtelingen en te weinig als jongere. De sterke opvangstructuren zijn dus eerder een belemmering dan een troef, ondanks de allerbeste bedoelingen.”
Jonge asielzoekers hebben het vaak moeilijk om het telkens weer aanmaken van een nieuw netwerk te verteren. “Ze moeten elke keer, bij iedere etappe van hun reis uit hun thuisland, hun netwerk achterlaten en van nul herbeginnen”, weet Huysmans. “Bovendien moeten ze ook binnen het opvangnetwerk dikwijls verhuizen, zonder dat ze daar echt inspraak in hebben. De contacten die ze hebben opgebouwd, bijna altijd met andere nieuwkomers, worden zo verbroken. Als je van Brussel naar Libramont moet verhuizen, dat is een grote stap. Ze klampen zich daardoor vast aan de bestaande opvangstructuren, die teveel op zelfhulpgroepen lijken.”
Volgens Huysmans is er een grote nood aan kleinschalige initiatieven, die meer gericht zijn op de nieuwkomer als jongere. “Want nieuwkomers zoeken de redenen voor het gebrek aan contact met de locals bij zichzelf. Ze denken: Misschien zijn ze bang voor mij? Ze vinden niet dat de structuren de schuld zijn van de impasse waarin ze terecht zijn gekomen. Nochtans is linken aan het lokale jongerengebeuren op buurtniveau wél mogelijk. Ik denk aan de idee van ‘steunfiguren’, mensen die jongeren wegwijs maken in de buurt waar ze wonen. Er is een gebrek aan dergelijke figuren, die de buurt goed kennen en de contacten met het plaatselijke jeugdwerk kunnen faciliteren. Bovendien zijn ze teveel het werk van enkelingen en zit er geen structuur achter. Er is, met andere woorden, een brug nodig tussen het goed uitgebouwde welzijnsnetwerk en het al even goed gestructureerde jeugdwerk.”