Nieuw onderzoek van archeologen van het agentschap Onroerend Erfgoed in Brussel toont aan dat de jagers-verzamelaars uit de midden steentijd in Bazel-Sluis, een deelgemeente van Kruibeke in het Waasland, al omstreeks 4850 tot 4500 vóór Christus in contact kwamen met geteeld graan via immigranten. Daarmee is de site de allereerste in West-Europa waar materieel bewijs is gevonden voor dergelijke contacten. Het duurde daarna nog ongeveer 1000 jaar voor ze in het Waasland zelf een ‘boerenverstand’ ontwikkelden en ze granen gingen telen. De site werd opgegraven bij de aanleg van een sluis in de Schelde, in het overstromingsgebied van Kruibeke naar Bazel tot Rupelmonde.
De situatie in West-Europa was toen een beetje vergelijkbaar met sommige afgelegen gebieden in het Amazonewoud nu: enerzijds zijn er al jaren landbouwers actief en worden grote stukken van het woud ontbost. Anderzijds wonen in de dichte bossen, soms heel dichtbij, nog groepen jagers-verzamelaars, die leven van de jacht, de visvangst en van het verzamelen van wilde vruchten en fruit.
De materiële cultuur van de Waaslandse jagers-verzamelaars van Bazel-Sluis wordt door archeologen als laat-mesolitisch omschreven. » Omstreeks 5000 vóór Christus bereikten de nieuwe ideeën Vlaanderen », verduidelijkt Erwin Meylemans, archeoloog bij het agentschap. « Vernieuwers van dienst waren de mensen van de Bandkeramische cultuur, immigranten uit het oosten die zich als kant-en-klare landbouwers op de vruchtbare leembodems van Haspengouw vestigden. Dit was het begin van wat we de ‘nieuwe steentijd’ of het ‘neolithicum’ noemen, in tegenstelling tot de periode van jagen en verzamelen daarvóór, die de midden-steentijd of ‘mesolithicum’ wordt genoemd. »
Tijdens die laatste fase van de midden steentijd bleven in West-Europa grote arealen bos bestaan naast stukken land die quasi volledig waren ontbost door die eerste echte boeren. Zij koloniseerden vooral de vruchtbare leemgronden van Haspengouw. De bosrijke gebieden van de Vlaams zandstreek en de Kempen lieten ze ongemoeid. « De inheemse jagers schenen zich eerst weinig aan te trekken van de nieuwe manier van leven in de naburige leemstreek », zegt Meylemans. « Terecht wellicht, want in de bossen en rivieren waar ze leefden waren er immers vruchten, wild en vis genoeg om zich comfortabel en met afwisseling te voeden. »

Tussen 5000 en 4000 vóór Christus was Bazel een plek waar intensief op oerrund, everzwijn en hert werd gejaagd, en waar een breed gamma aan vissoorten werd genuttigd. Daarvan getuigen de vele pijlpunten en andere typische mesolithische gebruiksvoorwerpen op de site. Enkele objecten getuigen ook van contacten met de boerengemeenschappen van de leemstreek, zoals aardewerkscherven van de Bandkeramiekers en latere landbouwgemeenschappen in de leemstreek.
« Maar dat zijn niet de belangrijkste vondsten », zet Meylemans. « Uniek voor een mesolithisch site in noordwest-Europa is de allereerste vondst van verkoolde graankorrels, die aan de hand van radiokoolstofdateringen kunnen geplaatst worden in de periode van 4850 tot 4500 vóór Christus. Daarmee zijn het de oudste graankorrels tot nog toe gevonden op een jager-verzamelaarssite in Noordwest- Europa. Een wat jongere serie graankorrels van de site is gedateerd tussen ca. 4400 en 4000 vóór Christus, een periode waarin ook elders in Europa al sporadisch graankorrels in mesolithische contexten worden gevonden. »
De graankorrels werden geïdentificeerd door Jan Bastiaens van het agentschap. Het gaat zonder twijfel over tarwe. Pollenonderzoek op de site geeft anderzijds aan dat de streek onder bos lag. Er zijn ook geen stuifmeelsporen van granen, wat zou kunnen wijzen op lokale graanteelt. In dezelfde opgravingslagen werd ook een schedel van een varken gevonden, waarvan specialisten vermoeden dat het mogelijk om een gedomestikeerd exemplaar gaat. Ook dat zou belangrijk nieuws zijn, mocht het bevestigd worden. het zou er immers op wijzen dat de jagers toch al enkele gewoonten hadden aangenomen van de boeren en dat ze zich niet meer alleen met de jacht bezig hielden. « De metrische kenmerken van de onderkaak vallen binnen de grenzen van de gedomestikeerde varkens », zegt Meylemans. « Maar er is nog discussie of het al dan niet over een wild of een gekweekt exemplaar gaat. Verder onderzoek moet daar uitsluitsel over geven. »
Het duurde nog bijna duizend jaar eer in de Scheldevallei de eerste schuchtere pogingen opdoken van echte landbouw. « Er zijn nog sporen van andere, recentere contacten met boeren op dezelfde site », aldus Meylemans. « We hebben een gedateerde schapenschedel van 4300 vóór Christus. Het is dan ook waarschijnlijk dat de mensen van Bazel tussen ca. 4400 en 4000 vóór Christus al de eerste stappen hadden gezet richting een echt landbouwersbestaan, met het houden van vee en beperkte akkerbouw. »
« De site van Bazel-Sluis toont voor de eerste maal dat uitwisselingen voor de mesolithische mensen verder gingen dan het verkrijgen van luxe- of prestigeobjecten, en dat er ook voedsel werd verhandeld. De site biedt een unieke inkijk op het langzame overgangsproces van de jacht-, visvangst- en pluk-economieën van het mesolithicum naar het ‘boerenbedrijf’. Deze idee moest blijkbaar meer dan 1000 jaar insijpelen, om pas na ca. 4000 vóór Christus zeer geleidelijk vaste voet aan de grond te krijgen. »
De resultaten van het dateringsonderzoek van de graankorrels van de site van Bazel werden onlangs gepubliceerd in het artikel “The oldest cereals in the coversand area along the North Sea coast of NW Europe, between ca. 4800 and 3500 cal BC, at the wetland site of ‘Bazel-Sluis’ (Belgium)”, in het tijdschrift Journal of Anthropological Archaeology.